I. Betekenis
De Chinese rechtbank weigerde het Koreaanse vonnis te erkennen en ten uitvoer te leggen omdat de partijen zich niet binnen de gestelde termijn tot de Chinese rechtbank hadden gewend.
Uit deze zaak kunnen we begrijpen hoe Chinese rechtbanken omgaan met de verjaring van rechtsvorderingen in gevallen van erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen.
II.Case Overzicht
Verzoeker, Jin Zhimei (金知美), heeft de Chinese nationaliteit en woont in Tumen, provincie Jilin, China. En de respondent, Piao Yujing (朴玉静), is een Chinees staatsburger die woont in Shenyang, in de provincie Liaoning, China.
De verweerder heeft een rechtszaak aangespannen tegen de verzoeker bij de Southern District Court van Seoul, Zuid-Korea (“Zuid-Koreaanse rechtbank”), en de verzoeker heeft een tegenvordering ingediend.
De Zuid-Koreaanse rechtbank heeft op 2013 november 7306 vonnissen 2013NA7313 en 14NA2013 uitgesproken en op 29 november 2013 de twee vonnissen aan verzoeker en verweerder betekend. De twee vonnissen zijn op 14 december 2013 in werking getreden.
Op 8 april 2020 heeft de verzoeker bij de Shenyang Intermediate People's Court (“Chinese Court”) een aanvraag ingediend voor erkenning en tenuitvoerlegging van voornoemd vonnis.
De Chinese rechtbank oordeelde dat de datum waarop de verzoeker het verzoek indiende, de door de Chinese wet op de burgerlijke rechtsvordering gestelde termijn heeft overschreden. Daarom oordeelde de Chinese rechtbank het Koreaanse vonnis niet te erkennen en ten uitvoer te leggen.