Op 30 juli 2020 heeft de Shenyang Intermediate People's Court in de provincie Liaoning in China (hierna "de Chinese rechtbank") een uitspraak gedaan tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van twee uitspraken van de Seoul Southern District Court van Zuid-Korea (hierna "de Zuid-Koreaanse rechtbank" ) in Jin Zhimei v.Piao Yujing, (2020) Liao 01 Xie Wai Ren No.7 ((2020) 辽 01 协 外 认 7 号)), op grond van het feit dat de verjaringstermijn van twee jaar is verstreken.
Klik op voor de volledige tekst van de rechterlijke beslissing hier.
I. Betekenis
Voor zover wij weten, is dit de eerste gemelde zaak waarin een Chinese rechtbank weigerde een buitenlands vonnis te erkennen of ten uitvoer te leggen op grond van het feit dat de aanvraag is ingediend na het verstrijken van de verjaringstermijn.
II. Case Overzicht
Verzoeker, Jin Zhimei (金 知 美) en verweerder Piao Yujing (朴玉静) zijn beide Chinese staatsburgers en hebben hun woonplaats in China.
Op 29 november 2013 heeft de Zuid-Koreaanse rechtbank de uitspraken nr. 2013NA7306 en nr. 2013NA7313 respectievelijk gewezen op de rechtszaak voor het bevestigen van het ontbreken van schulden en de rechtszaak voor het terugbetalen van de overeengekomen betaling tussen de verzoeker en de verweerder.
Op 14 december 2013 zijn de bovenstaande twee uitspraken van kracht geworden.
Op 8 april 2020 heeft verzoeker bij de Chinese rechtbank om erkenning en tenuitvoerlegging van bovengenoemd vonnis verzocht.
III. Gerechtelijke uitspraak
In overeenstemming met artikel 239 van de Chinese wet op de burgerlijke rechtsvordering is de verjaringstermijn voor het aanvragen van tenuitvoerlegging twee jaar, te rekenen vanaf de laatste dag van de prestatieperiode die in het rechtsinstrument is gespecificeerd, of vanaf de ingangsdatum van het rechtsinstrument als dat niet het geval is. specificeer een prestatieperiode.
De Chinese rechtbank oordeelde dat het verzoekschrift op 8 april 2020 bij de Chinese rechtbank was ingediend, wat langer was dan de bovengenoemde periode van twee jaar; en de aanvrager heeft geen relevant bewijs geleverd van opschorting of onderbreking van de verjaringstermijn. Daarom voldeed de aanvraag van Jin Zhimei niet aan de relevante voorschriften.
Op grond hiervan besloot de Chinese rechtbank de erkenning en tenuitvoerlegging van de bovengenoemde uitspraken te weigeren.
IV. Onze opmerkingen
(1) De aanvrager dient een aanvraag in binnen de wettelijke termijn
Deze zaak lijkt erop te wijzen dat de partijen, nadat ze een effectief vonnis van een buitenlandse rechtbank hebben verkregen, een Chinese rechtbank moeten vragen om het vonnis tijdig binnen twee jaar ten uitvoer te leggen.
Het is echter vermeldenswaard dat er een leemte is in de Chinese wet op de burgerlijke rechtsvordering, dat wil zeggen dat de wet alleen de termijn voor het aanvragen van tenuitvoerlegging bepaalt als twee jaar, maar niet de termijn voor het aanvragen van erkenning van buitenlandse vonnissen.
Als een flexibeler alternatief kan de verzoeker in deze zaak overwegen om eerst om erkenning van de buitenlandse beslissing te verzoeken. Binnen twee jaar nadat de Chinese rechtbank de uitspraak heeft gedaan voor erkenning van de buitenlandse beslissing, kan de verzoeker een verzoek indienen bij de Chinese rechtbank om de uitspraak ten uitvoer te leggen. Op dit moment wordt de aanvraagperiode voor tenuitvoerlegging verlengd op de dag waarop de uitspraak van de volksrechtbank van kracht wordt (Gerechtelijke interpretatie van de wet op burgerlijke rechtsvordering, art. 547, lid 2). Op deze manier kan de termijn voor de tenuitvoerlegging van de tenuitvoerlegging tot op zekere hoogte worden vermeden.
In het geval van Oceanside Development Group Limited, waar de Wenzhou Intermediate Court een Singapore-arrest heeft erkend, heeft verzoekster al een dergelijke strategie gevolgd. Zie ons vorige bericht voor een gedetailleerde bespreking "Opnieuw! Chinese rechtbank erkent een arrest in Singapore'.
(2) De verzoeker lijkt aangemoedigd te zijn door de baanbrekende vooruitgang op het gebied van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen tussen China en Korea
Toen de verzoeker in 2013 de effectieve vonnissen verkreeg, wilden Chinese rechtbanken buitenlandse vonnissen niet erkennen. Sinds 2015 hebben Chinese rechtbanken de normen voor de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen geleidelijk versoepeld.
De Chinese rechtbank heeft in maart 2019 voor het eerst een Zuid-Koreaans vonnis erkend. Met deze aanmoediging hebben Zuid-Koreaanse en Chinese rechtbanken elkaars uitspraken in respectievelijk juli 2019 en april 2020 al erkend.
Tot nu toe zijn in totaal vier uitspraken met succes erkend en ten uitvoer gelegd tussen China en Zuid-Korea. (Klik voor de lijst van Chinese zaken betreffende de erkenning van buitenlandse uitspraken hier.)
ik. Op 5 november 1999 erkende de Seoul District Court van Zuid-Korea een vonnis van de Weifang Intermediate People's Court van de provincie Shandong, China.
ii. Op 25 maart 2019 erkende Qingdao Intermediate People's Court van de provincie Shandong, China een vonnis van de Suwon District Court van Zuid-Korea. (Zie onze vorige post voor details.)
iii. Op 12 juli 2019 heeft Daegu High Court van Zuid-Korea een vonnis erkend van het Chaoyang District People's Court in Beijing. (Zie onze vorige post voor details.)
iv. Op 2 april 2020 heeft Shanghai First Intermediate People's Court een vonnis erkend van de districtsrechtbank van Zuid-Seoul in Zuid-Korea. (Zie onze vorige post voor details.)
Het verschijnen van dergelijke zaken toont ook aan dat de verzoekers werden gemotiveerd door opeenvolgende zaken. De aanvrager kan in dit geval ook de uitspraken van 2013 "onderaan de la" vinden om deze reden.
Dit heeft ook onze mening bewezen dat zodra de kraan voor erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen tussen China en een bepaald land wordt geopend, er een enorme toestroom van zaken op komst is. Wat we moeten doen, is de kraan voor elk rechtsgebied stap voor stap aanzetten.
Foto door Cait Ellis (https://unsplash.com/@caitellis) op Unsplash
Medewerkers: Guodong Du , Meng Yu 余 萌